Het gebruikelijk loon mag niet worden vastgesteld met de afroommethode als een BV ander personeel heeft naast de dga. Dat is de strekking van een arrest van de Hoge Raad uit 2012. Na dit arrest moest Hof Amsterdam beoordelen of de inspecteur de hoogte van
het loon van de dga terecht had gecorrigeerd op grond van de gebruikelijkloonregeling.
De inspecteur wilde het gebruikelijk loon vervolgens berekenen door de gehele omzet van de BV toe te rekenen aan de arbeidsprestaties van de dga. Het bedrijfsresultaat van de BV voor aftrek van het loon van de dga en verminderd met een vergoeding voor het kapitaal
nam de inspecteur als uitgangspunt voor het gebruikelijk loon van de dga. Volgens de inspecteur kon dat bedrag in zijn geheel aan de arbeid van de dga worden toegerekend. Het loon van de dga kwam in die visie uit op € 260.000. Subsidiair berekende de inspecteur
een marktconforme arbeidsbeloning op 50% van de omzet van de BV. Rekening houdend met de wettelijke doelmatigheidsmarge diende het loon van de dga minimaal € 245.000 te bedragen.
Volgens Hof Amsterdam heeft de inspecteur zich niet gehouden aan het arrest van de Hoge Raad. Omdat hij de afroommethode niet mocht toepassen, had hij het door hem te leveren bewijs van een hoger gebruikelijk loon moeten baseren op andere gegevens dan de opbrengsten
van de BV. De inspecteur heeft dat bewijs echter niet geleverd.
Anders dan de inspecteur veronderstelde is er, wanneer een BV ook ander personeel heeft dan de dga, geen sprake van het weerlegbaar vermoeden dat de opbrengsten van de BV niet geheel voortvloeien uit de door de dga verrichte arbeid.