Na de ontvangst van de uitspraak op een bezwaar tegen de aanslag Vpb over het jaar 2007 en nadat de aanslag Vpb over het jaar 2008 was opgelegd, stuurde de gemachtigde een brief aan de Belastingdienst. Deze brief betrof de aanslag Vpb 2008, hoewel in de
brief ook werd gerefereerd aan de aanslag Vpb 2007. De Belastingdienst had bij het vaststellen van de aanslag 2007 de herinvesteringsreserve vrij laten vallen ten gunste van de winst. In de ambtshalve opgelegde aanslag over 2008 was ook rekening gehouden met
een vrijval van de herinvesteringsreserve.
De vraag was of de Belastingdienst deze brief had moeten aanmerken als een beroepschrift betreffende de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag 2007. In dat geval had de Belastingdienst de brief naar de rechtbank moeten doorzenden. De rechtbank en het
gerechtshof meenden dat dit niet het geval was. Volgens de gemachtigde bleek uit de brief dat hij het niet eens was met de gronden van de uitspraak op bezwaar. Uit de brief bleek niet, dat hij de bedoeling had om geen beroep in te stellen. Om die reden had
de inspecteur zekerheidshalve de brief als beroepschrift aan de rechtbank moeten doorsturen. Het hof vindt dat een professionele gemachtigde geacht wordt uitdrukkelijk te hebben gekozen voor het schrijven van een brief en niet voor het instellen van beroep.
Bij een niet-deskundige kan er aanleiding zijn om aan te nemen dat hij met het sturen van een brief aan de Belastingdienst van plan was beroep in te stellen. Die veronderstelling gaat niet op voor een professionele gemachtigde.