Voor de tweede keer ligt er een procedure over de toepassing van het lage tarief van de omzetbelasting op rondleidingen door de Amsterdam Arena bij de Hoge Raad. In de Arena is een Ajax-museum gevestigd. Deelnemers aan een rondleiding hebben toegang tot
het museum. Zonder deelname aan een rondleiding is het museum niet toegankelijk. In de eerdere procedure oordeelde de Hoge Raad dat de Arena geen primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening is. Het verlaagde tarief kon daarom niet
op de rondleidingen worden toegepast. Na verwijzing van de procedure oordeelde Hof Den Haag dat de Arena tijdens de rondleidingen een museum is. Door de rondleidingen als museumrondleidingen aan te merken kan het lage tarief wel worden toegepast.
De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de ze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal (A-G) leidt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EU af dat de lidstaten een zekere vrijheid hebben bij de invulling van het verlaagde
tarief. De omstandigheid dat de Arena primair en permanent is ingericht voor sportwedstrijden en muziekuitvoeringen sluit niet uit dat het gebouw een museum kan zijn. De invulling van het museumbegrip is tamelijk feitelijk. De rode draad lijkt te zijn dat
een museum een duurzaam samenhangende collectie moet bevatten. Daaraan lijkt niet te zijn voldaan. De A-G meent daarom dat het lage tarief voor musea niet toepasbaar is op de rondleidingen. De conclusie is dat het beroep in cassatie gegrond is en dat verwijzing
moet volgen voor verder feitelijk onderzoek.