Een bestuurder van een in Nederland gevestigde vennootschap sloot met zijn werkgeefster in april 2007 een overeenkomst tot beëindiging van de dienstbetrekking. Volgens deze overeenkomst eindigde de arbeidsovereenkomst op 15 augustus 2007 en had de werknemer
recht op een in drie termijnen te betalen ontslagvergoeding van ruim € 3 miljoen. De eerste termijn werd betaald in juni 2007, de tweede in december 2007 en de derde termijn in december 2008. De voormalige bestuurder emigreerde in juli 2007 naar de Verenigde
Arabische Emiraten (VAE). Nederland en de VAE hebben geen overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten.
De vraag was of de tweede termijn in Nederland belast mocht worden. Hof Amsterdam was van oordeel dat ook de tweede termijn de Nederlandse dienstbetrekking als bron had en daarom in Nederland belast was. Niet van belang was of de tweede termijn geheel of
gedeeltelijk was betaald als compensatie voor te derven inkomsten. De Hoge Raad onderschrijft de uitspraak van het hof en merkt daarbij op dat belastingheffing in Nederland niet vereist dat er tegenover de ontvangen termijnen daadwerkelijk in Nederland verrichte
werkzaamheden staan.