In verband met slechte bedrijfsresultaten vroeg een werkgever aan het UWV om een ontslagvergunning voor 18 van zijn 20 werknemers. Met 15 van deze werknemers werd een beëindigingsovereenkomst gesloten voordat de ontslagvergunning was verleend. Nadat voor
de resterende drie werknemers de ontslagvergunning was verleend, heeft de werkgever de arbeidsovereenkomsten met hen opgezegd tegen 31 maart 2011. Een van deze drie werknemers maakte gebruik van de mogelijkheid om met vroegpensioen te gaan. Dat vroegpensioen
ging echter al in op 1 maart 2011. De werknemer vorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. Volgens de werkgever was dat niet aan de orde omdat de arbeidsovereenkomst was beëindigd door het vroegpensioen en
niet door opzegging door de werkgever.
Hof Den Bosch was van oordeel dat het dienstverband door opzegging door de werkgever was geëindigd. Zou de werkgever de arbeidsovereenkomst niet hebben opgezegd, dan zou de werknemer in ieder geval op dat moment geen gebruik gemaakt hebben van de vroegpensioenregeling.
Volgens het hof is alleen de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst naar voren gehaald in de tijd door de gebruikmaking van de vroegpensioenregeling. Vervolgens oordeelde het hof dat de opzegging kennelijk onredelijk was. De werknemer had recht op
vergoeding van de door hem geleden schade.