De fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting is verschillend. Vergoedingen voor vreemd vermogen zijn aftrekbaar van de winst en belast bij de verstrekker. Vergoedingen voor eigen vermogen zijn niet aftrekbaar van de winst
en onder voorwaarden vrijgesteld bij de ontvanger. De kwalificatie van een geldverstrekking als eigen of als vreemd vermogen is dus fiscaalrechtelijk van belang. Uitgangspunt voor de fiscale beoordeling van een geldverstrekking door een moedervennootschap
aan haar dochtervennootschap is de civielrechtelijke vorm. Is civielrechtelijk sprake van een lening, dan wordt de geldverstrekking fiscaal als zodanig behandeld. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten drie uitzonderingsgevallen op dit uitgangspunt geformuleerd.
In die gevallen wordt een lening fiscaal als kapitaal behandeld.
Volgens de Hoge Raad zijn er geen uitzonderingen op de hoofdregel als civielrechtelijk sprake is van een kapitaalstorting. Kapitaal wordt dus fiscaal nooit als lening behandeld.
Bij de vereffening van een BV worden eerst alle schulden afgelost voordat kapitaal aan de aandeelhouders wordt terugbetaald. Tijdens het bestaan van de BV mogen aan aandeelhouders alleen uitkeringen worden gedaan als het beschikbare vermogen toereikend is.
Dat geldt zowel voor winstuitkeringen als voor terugbetalingen van kapitaal. Het door aandeelhouders aan een BV verschafte kapitaal is risicodragend. Dat geldt ook als de aandeelhouder de mogelijkheid heeft om de kapitaalverschaffing aan de BV na enkele jaren
te beëindigen en als de kapitaalverschaffing overeenkomsten vertoont met een geldlening. De Hoge Raad ziet geen reden voor fiscaalrechtelijke uitzonderingen op wat volgens het civiele recht als kapitaalverstrekking geldt, ook niet als het risico dat het kapitaal
wordt aangesproken voor de betaling van schulden verwaarloosbaar is.