De bevoegdheid om een aanslag vast te stellen vervalt drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt in beginsel als datum van het vaststellen van de aanslag. Dat is anders als de aanslag pas na
de dagtekening van het aanslagbiljet is bekendgemaakt. De datum van bekendmaking komt dan in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet. Valt de dagtekening van het aanslagbiljet nog binnen de driejaarstermijn, maar wordt de aanslag pas na afloop van
die termijn bekend gemaakt, dan is de aanslag niet vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn.
Bekendmaking van een aanslag vindt doorgaans plaats door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet. Bij toezending geldt als regel dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Dat is niet het geval als de belastingschuldige
het aanslagbiljet niet ontvangt door een fout van de Belastingdienst.
De Hoge Raad neemt nu als standpunt in, dat bij bekendmaking van een aanslag na de dagtekening van het aanslagbiljet dezelfde maatstaven gelden als in het kader van de bezwaartermijn. De Hoge Raad aanvaardt niet langer dat de aanslagtermijn in acht is genomen
indien de belastingplichtige binnen die termijn op de hoogte was van de verzending van het aanslagbiljet. Met de enkele kennisneming van verzending aan een verkeerd adres is niet gewaarborgd dat de belastingplichtige binnen een redelijke termijn zijn belastingafrekening
ontvangt. Dat betekent dat onvoldoende recht wordt gedaan aan de strekking van de aanslagtermijn. De Hoge Raad komt hiermee terug op een arrest uit 1989.