In een brief aan de Tweede Kamer over fiscale moties en toezeggingen gaat de staatssecretaris van Financiën in op de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (BOR). Op dit moment vindt een evaluatie plaats van de verschillende bedrijfsopvolgingsregelingen,
waaronder de BOR.
De BOR is in 1984 ingevoerd als een betaalfaciliteit voor bedrijfsopvolgingen in het MKB. Sindsdien heeft de BOR zich ontwikkeld tot een (vrijwel) volledige voorwaardelijke vrijstelling van ondernemingsvermogen voor de erf- of schenkbelasting. De verschillen
met ander vermogen zijn hierdoor wel erg groot geworden. Tot een waarde van de onderneming van ruim € 1 miljoen geldt een volledige vrijstelling. Het meerdere is voor 83% vrijgesteld. Deze gedifferentieerde vrijstelling is het gevolg van een door de Tweede
Kamer aangenomen amendement op een wetsvoorstel dat voorzag in een ongedifferentieerde vrijstelling van 90% voor het verkregen ondernemingsvermogen. Volgens de staatssecretaris wordt voor de uitvoering van de BOR een derde van de capaciteit die de Belastingdienst
heeft voor de schenk- en erfbelasting ingezet.
Over de huidige bedrijfsopvolgingsregeling heeft de Hoge Raad onlangs vijf arresten gewezen. Volgens deze arresten is de BOR niet in strijd met het discriminatieverbod. Aanpassing van de regeling is daarom niet nodig. Desondanks wil de staatssecretaris onderzoeken
of de BOR kan worden aangepast met een lager vrijstellingspercentage of kan worden gewijzigd in een betalingsregeling. Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt namelijk dat in 70% van de gevallen de te betalen erfbelasting zonder de BOR uit de nalatenschap
betaald had kunnen worden. Na deze brief heeft de staatssecretaris moeten erkennen dat het kabinet geen plannen heeft om de BOR aan te passen in deze kabinetsperiode.