Er vindt geen bijtelling bij het inkomen plaats voor een auto van de zaak als het privégebruik van de auto in een kalenderjaar niet meer dan 500 km bedraagt. De bewijslast voor het privégebruik ligt bij de werknemer met de auto van de zaak. Slaagt de werknemer
er niet in dat bewijs te leveren, dan moet een bijtelling plaatsvinden bij het inkomen.
De kwalificatie van een rit met een auto kan van doorslaggevend belang zijn voor het al dan niet toepassen van een bijtelling bij het inkomen. De directeur van een BV combineerde de wintersportvakantie met zijn gezin met een bezoek aan een leverancier in
Italië. De kilometers die hij reed tussen het bedrijf van de leverancier en zijn vakantieadres merkte de directeur aan als privé. De inspecteur nam het tegenovergestelde standpunt in. Hij merkte alle kilometers aan als privé, met uitzondering van 85 kilometer
die hij als zakelijk kwalificeerde. De inspecteur legde daarom een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de BV.
Hof Amsterdam vond aannemelijk dat de directeur de leverancier ook zou hebben bezocht als hij niet al in Italië zou zijn geweest voor een wintersportvakantie. Het hof vond ook aannemelijk dat de directeur naar Italië was gereden om daar met zijn gezin vakantie
te houden. De reis had daarmee zowel een zakelijk als een privékarakter. In een dergelijk geval is alleen dan sprake van een zakelijke rit als iemand die niet een dienstbetrekking als die van de directeur vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft
in dezelfde omstandigheden verkeert, de rit niet zou hebben gemaakt. De directeur slaagde er niet in dat aannemelijk te maken. Wintersportvakanties zijn immers gemeengoed. Omdat wintersportbestemmingen vanuit Nederland verder weg liggen dan 250 kilometer (heen
en terug dus meer dan 500 kilometer), had de directeur niet aangetoond dat hij in het betreffende jaar niet meer dan 500 kilometer privé had gereden met de auto. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.