Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU is op het gebied van de inkomstenbelasting de situatie van ingezetenen en van niet ingezetenen in het algemeen niet vergelijkbaar. Wel kan een ongelijke behandeling van deze twee categorieën worden
aangemerkt als discriminatie. Dat doet zich voor wanneer niet-ingezetenen een bepaald fiscaal voordeel niet krijgen, terwijl er geen objectief verschil bestaat voor een ongelijke behandeling op dit punt. Voor de beoordeling of sprake is van een gelijke behandeling
moet de inbreng in een onderneming door een buitenlandse belastingplichtige niet worden vergeleken met een binnenlandse belastingplichtige die na de inbreng van zijn onderneming emigreert. Een binnenlandse belastingplichtige die na de inbreng van zijn onderneming
emigreert, komt door de emigratie in een andere fiscale positie dan waarin hij zich voor die emigratie bevond. Wanneer een dergelijke belastingplichtige na die emigratie met betrekking tot de aanmerkelijkbelangclaim op de aandelen in de BV gunstiger wordt
behandeld dan een buitenlands belastingplichtige is dat niet een gevolg van de omzetting, maar van zijn emigratie.
Wanneer een buitenlands belastingplichtige zijn onderneming geruisloos inbrengt in een BV wordt een extra standaardvoorwaarde gesteld. De belastingclaim van de Nederlandse staat die daarvan het gevolg is, is vergelijkbaar met de belastingclaim op het aanmerkelijk
belang van een binnenlandse belastingplichtige. Beide claims worden gerealiseerd bij vervreemding van de bij de inbreng in de BV verkregen aandelen. De extra standaardvoorwaarde voor buitenlandse belastingplichtigen voorziet in renteloos uitstel van betaling
zonder zekerheidsstelling. Volgens de Hoge Raad kan niet worden gezegd dat buitenlandse belastingplichtigen door de extra standaardvoorwaarde een fiscaal voordeel wordt onthouden.