Het verzoek om een proceskostenvergoeding van een advocaat die een procedure voor zijn partner voerde is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden terecht afgewezen. Er is namelijk geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een geval waarin
de belastingplichtige zelf als bijstandsverlener optreedt in zijn eigen zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon. De procedure betrof een tweetal WOZ-beschikkingen. De advocaat was mede-eigenaar en medegebruiker van beide onroerende zaken.
De omstandigheid dat belanghebbenden geregistreerd partner zijn en een gezamenlijke huishouding voeren, hoeft op zichzelf niet in de weg te staat aan toekenning van een vergoeding van proceskosten voor die partner die beroepsmatig in een procedure voor de
andere partner optreedt. Vereist is dan wel dat de gemachtigde op zakelijke basis namens zijn partner optreedt. Het bestaan van een gezamenlijke huishouding leidt tot de veronderstelling dat een zakelijke basis voor de verleende rechtsbijstand ontbreekt. De
door de advocaat ter zitting gedane uitlating dat hij dan wel een nota naar zijn partner zou sturen overtuigde het hof niet van het bestaan van een zakelijke basis. Daarom zag het hof geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.