De uitgaven die iemand doet voor een opleiding kunnen voor aftrek in aanmerking komen. De uitgaven moeten in een jaar hoger zijn dan een drempelbedrag van € 250. De aftrek is begrensd op een bedrag van € 15.000. In een aaneengesloten periode van maximaal
vijf kalenderjaren geldt geen maximum voor de aftrek. De student moet wel jonger zijn dan 30 jaar en hij moet het merendeel van zijn tijd aan de studie besteden. De vraag is of de begrenzing van de leeftijd op 30 jaar een vorm van leeftijdsdiscriminatie inhoudt.
Deze vraag kwam op in een procedure van iemand die op zijn 32e begon aan een opleiding tot verkeersvlieger. De kosten van deze opleiding bedroegen € 44.000. In afwijking van zijn aangifte inkomstenbelasting beperkte de inspecteur de aftrek tot een bedrag van
€ 15.000.
De regeling voor de aftrek van studiekosten kent als uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid van de overheid is beperkt tot het faciliteren van een eerste opleiding en het verkrijgen van een startkwalificatie. Volgens de Hoge Raad is dat een legitieme doelstelling.
De Hoge Raad vraagt zich wel af of deze doelstelling voldoende rechtvaardiging is voor de leeftijdsgrens van 30 jaar. De toepassing van de standaardstudieperiode, waarbinnen geen maximum voor de aftrek geldt, is namelijk niet gekoppeld aan het volgen van een
initiële opleiding. De onbeperkte regeling geldt daardoor ook voor tweede studies, als de student daar maar aan is begonnen voor zijn 30e verjaardag. Wordt pas daarna met een eerste studie begonnen, dan geldt deze faciliteit niet.
Daarnaast is de vraag of de opvatting van de wetgever dat boven een bepaalde leeftijd sprake is van een eigen verantwoordelijkheid kan worden aangemerkt als een legitiem doel dat het gemaakte onderscheid kan rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft deze vragen
voorgelegd aan het Hof van Justitie EU.