Lening niet onzakelijk

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | 29-06-2017

Een geldlening tussen gelieerde partijen is onzakelijk als er geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest deze lening te verstrekken onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Indien de rente zodanig moet worden
aangepast dat de lening winstdelend zou worden, wordt een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt er dan van uitgegaan dat de geldgever dit risico heeft aanvaard met de bedoeling
het belang van de gelieerde partij te dienen. Een verlies op een als onzakelijk aangemerkte geldlening komt niet in mindering op de winst of het inkomen van de geldverstrekker. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid als tussen schuldeiser en schuldenaar
een zakelijke relatie bestaat die ook zonder concernrelatie voor de schuldeiser aanleiding zou zijn geweest om een lening onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken. Of een lening onzakelijk is wordt in eerste instantie beoordeeld naar het
moment van het aangaan van de lening. Een zakelijke lening kan gedurende haar looptijd door handelen van de crediteur alsnog onzakelijk worden. De bewijslast voor onzakelijkheid van een lening ligt bij de inspecteur.

In het kader van een fusie ontstond een vordering van een van de aandeelhouders op een deelneming van € 3,3 miljoen wegens gedeclareerd dividend. De deelneming was op dat moment in staat om de gehele schuld af te lossen met door de bank verstrekte liquide
middelen. In totaal had de bank voor een bedrag van € 18,9 miljoen aan leningen verstrekt. De deelneming loste slechts een deel van haar schuld af, waardoor een vordering van € 1,5 miljoen resteerde. Na verloop van tijd werd overeengekomen dat met ingang van
1 januari 2006 geen rente meer zou worden berekend en dat aflossing alleen zou plaatsvinden bij verkoop van alle aandelen in de deelneming op voorwaarde van een vooraf bepaalde minimum opbrengst. Bij de latere verkoop werd deze opbrengst niet gerealiseerd.
De geldverstrekker wilde de lening afboeken ten laste van de winst. De inspecteur weigerde dat omdat naar zijn mening de lening onzakelijk was.

Volgens het hof was geen sprake van een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Gezien de omvang van de verstrekte leningen had de bank vertrouwen in het slagen van de fusie. De overeengekomen rente op de resterende dividendvordering
was hoger dan de rente die de bank had bedongen. Het ontbreken van zekerheden en van een concreet aflossingsschema vond het hof van onvoldoende belang om de vordering als onzakelijk aan te merken. De inspecteur is er volgens het hof niet in geslaagd om aannemelijk
te maken dat in deze casus geen rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. De lening mocht voor het volledige bedrag van € 1,5
miljoen ten laste van de winst worden afgewaardeerd.