Wanneer een werkgever een auto ter beschikking stelt aan een werknemer geldt de wettelijke fictie dat de terbeschikkingstelling ook betrekking heeft op gebruik voor privédoeleinden. Er moet een aan de waarde van de auto gerelateerde bijtelling bij het loon
van de werknemer plaatsvinden. De bijtelling kan achterwege blijven als de werknemer erin slaagt om te bewijzen dat het privégebruik op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer bedraagt.
Een BV stelde aan haar dga twee dure auto’s ter beschikking. Voor een van de auto’s werd in de loonbelasting rekening gehouden met een bijtelling voor het privégebruik. Nadat de Belastingdienst naheffingsaanslagen had opgelegd moest de BV bij de bestrijding
daarvan aantonen dat het privégebruik van de tweede auto in de betreffende jaren niet meer dan 500 kilometer per jaar bedroeg. Ter onderbouwing voerde de BV agenda’s, tankbonnen, onderhoudsfacturen en achteraf opgestelde rittenregistraties aan. De rittenregistraties
bevatten onregelmatigheden en het aan de hand van deze registraties en de tankbonnen berekende brandstofverbruik vertoonde onverklaarbare en ongeloofwaardige wisselingen. Daar kwam bij dat de rittenregistraties aan de hand van geschatte of met de routeplanner
berekende afstanden waren opgesteld. Verder waren veel korte ritten niet opgenomen omdat zij verwaarloosbaar zouden zijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden accepteerde de overgelegde rittenregistraties niet als bewijs. Ook met de andere aangevoerde bewijsstukken kon de omvang van het privégebruik worden aangetoond. Volgens het hof was de naheffingsaanslag terecht opgelegd.