Voor belastbaarheid van opbrengsten en aftrekbaarheid van verliezen moet er een bron van inkomen zijn. Daarvoor is het volgende vereist:
• deelname aan het economische verkeer;
• het beogen van geldelijk voordeel en
• de redelijke verwachting dat er, al dan niet in de toekomst, positieve resultaten worden behaald.
Volgens Hof Arnhem is aan de derde voorwaarde voldaan als in de verre toekomst redelijkerwijs winst zal worden behaald. Het hof kwam tot dit oordeel in een procedure over een schapenhouderij, die in 2005 was gestart en die tot en met 2009 verliezen had opgeleverd.
De Belastingdienst meende daarom dat niet aan de derde voorwaarde was voldaan. Volgens de schapenhouder kon vanaf 2015 winst worden verwacht. Het hof vond die redenering aannemelijk. De veestapel was vanaf de start door eigen fok geleidelijk opgebouwd van
12 stuks in 2005 tot 522 schapen in 2012. In 2015 moeten dat er naar verwachting meer dan 1.000 zijn. Een dergelijke omvang van de veestapel zou aanzienlijke schaalvoordelen moeten opleveren. Door kapitaalstortingen zouden de financieringslasten worden beperkt.
Omdat er in de jaren 2007 tot en met 2009 al grote kapitaalstortingen waren gedaan, accepteerde het hof dat ook in latere jaren stortingen zouden worden gedaan. Volgens het hof was bij de gekozen bedrijfsvoering een lange aanloopperiode nodig voordat break-even
zou worden gedraaid.
Anders dan de rechtbank vond het hof niet nodig dat binnen afzienbare tijd een positief resultaat wordt behaald om een activiteit als bron van inkomen te kwalificeren.