Bij het uitkeren van dividend door een vennootschap aan haar aandeelhouders moet de vennootschap dividendbelasting inhouden. De vraag is of daarbij onderscheid gemaakt wordt tussen binnenlandse en buitenlandse aandeelhouders. De staatssecretaris van Financiën
meent dat dit niet het geval is, omdat in beide gevallen gelijke bedragen aan dividendbelasting worden ingehouden door de uitkerende vennootschap. Volgens de staatssecretaris is de verdere belastingheffing over het ontvangen dividend voor de vergelijking niet
van belang. De Hoge Raad twijfelt over deze uitleg en heeft daarom enkele vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie EU. Wanneer namelijk ook de heffing van inkomstenbelasting in de vergelijking wordt betrokken zijn er wel verschillen in heffing tussen binnen-
en buitenlandse aandeelhouders.
De vraag is op welke wijze moet worden vastgesteld of een niet-ingezetene in Nederland meer belasting betaalt over dividend dan een ingezetene. Een inwoner van Nederland betaalt jaarlijks 30% inkomstenbelasting over 4% van de waarde van zijn bezittingen
en schulden boven het heffingvrije vermogen. Het feitelijk genoten dividend is niet relevant voor de heffing van inkomstenbelasting. De vraag is of de van een niet-ingezetene ingehouden dividendbelasting moet worden vergeleken met de over de forfaitaire grondslag
berekende inkomstenbelasting die een ingezetene moet betalen of met de op een andere grondslag berekende Nederlandse inkomstenbelasting. Is dat laatste het geval, dan is de vraag op welke wijze die grondslag dan moet worden bepaald.
Omdat het feitelijke dividendinkomen en de forfaitaire heffingsgrondslag van jaar tot jaar enorm kunnen verschillen is de vraag of de van een niet-ingezetene ingehouden dividendbelasting alleen moet worden vergeleken met de door een ingezetene verschuldigde
inkomstenbelasting over het jaar waarin het dividend is ontvangen of dat er een referentieperiode van meerdere jaren moet worden gehanteerd. De vervolgvraag in dat laatste geval is hoeveel jaren de referentieperiode moet omvatten.
Vervolgens is de vraag of de vergelijking van de effectieve Nederlandse belastingdruk moet worden gemaakt voor alle door een niet-ingezetene in een bepaalde referentieperiode genoten Nederlandse dividenden samen of per uitdelende Nederlandse vennootschap afzonderlijk.
De Hoge Raad vraagt zich verder af of een eventuele strijdigheid met het EG-verdrag kan worden weggenomen door fiscale maatregelen van de woonstaat op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen woonstaat en bronstaat. Het Belastingverdrag
dat Nederland en België hebben gesloten bevat een regeling hoe in België dubbele belasting wordt vermeden als een inwoner van België dividend ontvangt dat niet van Belgische belasting is vrijgesteld. Volgens de Hoge Raad is volledige verrekening niet in alle
gevallen gewaarborgd.