Ondernemers hebben recht op aftrek van voorbelasting voor zover zij ingekochte goederen en diensten bestemmen voor belaste prestaties. Ondernemers die goederen of diensten gebruiken voor zowel belaste als vrijgestelde prestaties hebben gedeeltelijk recht
op aftrek van voorbelasting. Deze aftrek wordt bepaald aan de hand van de omzetverhouding.
Een woningcorporatie had in 2009 een totale omzet van € 115,6 miljoen, waarvan € 19,8 aan belaste prestaties en € 95,8 aan vrijgestelde prestaties. Daarnaast behaalde de corporatie een omzet met de verkoop van verhuurde woningen van € 16,8 miljoen. Volgens
Hof Leeuwarden hoefde de woningcorporatie bij het berekenen van de aftrekbare voorbelasting geen rekening te houden met de vrijgestelde omzet uit de verkoop van woningen. De staatssecretaris van Financiën ging tegen deze uitspraak in cassatie.
Het afstoten van goederen die een ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt blijft bij de berekening van de aftrek van voorbelasting buiten aanmerking. Dat volgt rechtstreeks uit de BTW-richtlijn 2006. Volgens een arrest van het Hof van Justitie EU uit 2008
geldt dat niet als de verkoop van in het bedrijf gebruikte investeringsgoederen voor de ondernemer een gebruikelijke economische activiteit vormt.
Volgens Hof Leeuwarden gold voor de woningcorporatie niet dat zij de door haar verhuurde woningen per definitie afstoot na een vooraf vastgestelde gebruiksduur. Evenmin vormde de verkoop van deze woningen een onvermijdbare activiteit voor de corporatie. De
Hoge Raad vindt dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond.