Eén van de maatregelen om het begrotingstekort terug te brengen is de invoering van de tijdelijke pseudo-eindheffing hoog loon. Deze heffing is per 1 januari 2013 opgenomen in de Wet op de Loonbelasting. De regeling houdt in dat de werkgever in 2013 een
eindheffing verschuldigd was over het loon van werknemers voor zover dat in 2012 meer bedroeg dan € 150.000. Hoewel de regeling aanvankelijk eenmalig zou zijn, is deze ook in 2014 van kracht over het loon van 2013. De pseudo-eindheffing is aanleiding voor
een groot aantal bezwaarschriften en procedures.
In een procedure voor de rechtbank voerde een werkgever aan dat de pseudo-eindheffing hoog loon niet kan worden geheven over het loon van een aanmerkelijkbelanghouder wiens loon door de gebruikelijkloonregeling in 2012 hoger uitviel dan € 150.000. Verder
zou de heffing in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank merkte op dat niet iedere vorm van ongelijke behandeling van gelijke gevallen is verboden. Het verbod betreft alleen die gevallen waarin een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor
de ongelijke behandeling ontbreekt. Op fiscaal gebied heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid om te bepalen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en zo ja, of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor een ongelijke behandeling
van die gevallen. Volgens de rechtbank heeft de wetgever met de werkgeversheffing zijn ruime beoordelingsmarge niet overschreden. Werkgevers enerzijds en ondernemers en resultaatgenieters met een inkomen van meer dan € 150.000 anderzijds zijn geen gelijke
gevallen. Als dat al het geval zou zijn, is de keuze voor een werkgeversheffing niet van een redelijke grond ontbloot volgens de rechtbank. De wetgever hoefde bij deze ruwe regeling geen onderscheid te maken tussen aanmerkelijkbelanghouders en werknemers zonder
aanmerkelijk belang.