Deze maand werk ik vier jaar als belastingadviseur bij Q Accountants en Belastingadviseurs. Eén van de zaken die ik geleerd heb, is dat er behoorlijk wat tijd overheen kan gaan voordat een fiscaal vraagstuk volledig is opgehelderd. De belangrijkste les die ik echter heb geleerd is dat bij een succesvolle afloop de voldoening des te groter is. In dit blog vertel ik over de eerste casus die ik bij Q kreeg voorgeschoteld. Dit fiscale vraagstuk hebben we afgelopen zomer, na bijna vier jaar van afstemming met de belastingdienst, opstellen van aangiften en nogmaals afstemming met de belastingdienst, tot een goed einde gebracht.
Op één van mijn eerste werkdagen mocht ik direct een interessante casus oplossen. De casus was als volgt. In de crisisjaren waren de zaken van onze klant aanzienlijk teruggelopen. Vervolgens ontstond er onherstelbare schade aan het bedrijfsgebouw van onze klant. Hierdoor gingen de zaken nog verder achteruit en uiteindelijk belandde de B.V. van onze klant in een faillissement.
Een heftig en emotioneel feitencomplex. Wat zich op het eerste gezicht buiten de fiscaliteit lijkt af te spelen. Maar schijn bedriegt. Het bedrijfspand was weliswaar eigendom van onze klant en niet van de B.V., toch wordt het voor de inkomstenbelasting als “ondernemingsvermogen” gezien. Het gevolg hiervan is dat het waardeverlies van het pand, een aftrekpost is voor onze klant. De centrale vraag was tot welk moment er nog sprake was van “ondernemingsvermogen” (en op welk moment de afwaardering dus moest plaatsvinden).
Na lang speuren in de wet, rechtspraak en literatuur, was mijn conclusie dat een dergelijke casus in de praktijk nog nooit was voorgekomen. De vraag tot welk moment sprake was van ondernemingsvermogen, was dus nog niet beantwoord.
De vervolgstap was afstemming met de belastingdienst. Na een (voor onze klant fiscaal gunstig en juridisch verdedigbaar) standpunt te hebben ingenomen, volgde na een aantal maanden de definitieve reactie van de belastingdienst. De belastingdienst kwam tot een andere conclusie. Zij konden ons echter niet duidelijk maken wat nou wel het juiste antwoord op onze vraag moest zijn. Dus tot welk moment sprake was van ondernemingsvermogen (en hoe hoog de aftrekpost voor onze klant zou moeten zijn). Twijfel overheerste bij de belastingdienst.
Inmiddels waren we ongeveer een jaar verder. Wij bleven bij ons inhoudelijke standpunt en het werd tijd de aangifte van onze klant op te stellen. De aangifte werd ingediend en het wachten op de aanslag inkomstenbelasting kon beginnen. De vraag was nog of de belastingdienst in de aanslag onze aangifte zou volgen.
Vele telefoontjes naar de belastingdienst (“wanneer kan onze klant de aanslag verwachten?”, “wanneer horen we nu eindelijk eens iets van u?”) en bijna twee jaar verder volgde in eerste instantie wederom een vragenbrief van de belastingdienst. Deze hebben we dezelfde week nog beantwoord. Een halfjaar later volgde ….. de aanslag. Het resultaat…. de belastingdienst volgde onze aangifte!! Ondanks de eerdere afwijzing van ons standpunt en vragen over de aangifte, bleek de belastingdienst ons toch gelijk te geven. Blijkbaar waren ze het bij nader inzien toch met ons eens. Voor mij het bewijs dat fiscale vraagstukken niet van de ene op de andere dag zijn opgelost, maar vooral dat als je overtuigd bent van je gelijk je absoluut aan je standpunt moet vasthouden.
En over onze klant. Na het zuur (schade bedrijfsmiddel, faillissement) volgde toch nog enig zoet (grote belastingteruggaaf) en inmiddels staat op de plek van het oude pand, een prachtig nieuw pand waarin goedlopende huurders zijn gevestigd.
Junior belastingadviseur,
Jeroen Schoonderwoerd