Volgens de zogenaamde Ragetlie-regel moet een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door opzegging worden beëindigd als deze een voortzetting is van een eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Deze regel is afgeleid uit een arrest van de Hoge
Raad uit 1986 en is in het Burgerlijk Wetboek opgenomen als onderdeel van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid. Daarbij is als voorwaarde opgenomen in de wet dat de voorafgaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet is geëindigd door rechtsgeldige opzegging
of ontbinding door de rechter. In die gevallen is opzegging van de latere overeenkomst voor bepaalde tijd dus niet nodig. Deze beperking van de werking van de Ragetlie-regel is gerechtvaardigd omdat in die gevallen toetsing van het eerste ontslag door het
UWV of door de kantonrechter heeft plaatsgehad. Ontslagbescherming bij de beëindiging van de tweede arbeidsovereenkomst wordt dan niet nodig geacht.
De Hoge Raad vindt dat opzegging door de werknemer niet onder het begrip rechtsgeldige opzegging valt. Anders dan bij opzegging door de werkgever vindt bij opzegging door de werknemer geen toetsing van het ontslag plaats. Is de eerdere arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd dus geëindigd door opzegging door de werknemer of met wederzijds goedvinden, dan moet een opvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dus worden opgezegd en eindigt deze niet door het enkele tijdsverloop. De Hoge Raad is van oordeel
dat er geen onderscheid bestaat tussen beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en beëindiging door opzegging door de werknemer.