De terbeschikkingstellingsregeling van box 1 van de Wet IB 2001 omvat onder andere het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan de onderneming van de echtgenoot. Wanneer de eigenaar van deze onroerende zaken toetreedt in een VOF waarin de onderneming
van de echtgenoot wordt gedreven of voortgezet, gaan deze zaken tot het ondernemingsvermogen van de eigenaar behoren. Volgens de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is op een dergelijke overgang van de onroerende zaken van het werkzaamheidsvermogen naar het ondernemingsvermogen
een doorschuifregeling van toepassing. Daarom hoeft bij de overgang geen belasting betaald te worden. De bedoelde doorschuifregeling is van toepassing als een werkzaamheid uitgroeit tot een onderneming. De rechtbank is van oordeel dat onder uitgroeien tot
onderneming ook de situatie moet worden verstaan waarin de terbeschikkingsteller toetreedt tot de onderneming waarin vermogensbestanddelen ter beschikking worden gesteld. In deze optiek is uitgroeien tot onderneming niet beperkt tot de situatie waarin de omvang
van de werkzaamheden toeneemt.
De staatssecretaris van Financiën deelt de opvatting van de rechtbank niet en heeft daarom beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie afgewezen. Ook de Hoge Raad is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van onroerende zaken
aan een onderneming voorafgaand aan de toetreding tot die onderneming kwalificeert als een werkzaamheid. Het uitgroeien van een werkzaamheid tot een onderneming kan bestaan uit een verandering van de context van de werkzaamheid, waardoor de terbeschikkingsteller
gerechtigd wordt tot het vermogen van de onderneming waaraan hij een vermogensbestanddeel ter beschikking stelde.
Uitgroeien impliceert dat een bestaande activiteit behouden blijft en op een of andere manier wordt uitgebreid. De doorschuiffaciliteit is bedoeld om belemmeringen van het ondernemerschap weg te nemen door belastingheffing achterwege te laten.