Voor opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer geldt een wettelijke opzegtermijn van één maand. Partijen kunnen een andere termijn overeenkomen, maar dat moet schriftelijk worden vastgelegd. In geen geval mag de opzegtermijn voor de werknemer
langer zijn dan zes maanden. Voor de werkgever geldt dat de opzegtermijn niet korter mag zijn dan het dubbele van de termijn die voor de werknemer geldt. Wanneer voor de werknemer een opzegtermijn van twee maanden wordt overeengekomen, houdt dit in dat voor
de werkgever een opzegtermijn van ten minste vier maanden geldt. De strekking van deze regeling is om de werknemer te beschermen tegen al te lange opzegtermijnen.
Hof Den Bosch heeft onlangs zijn oordeel gegeven over een arbeidsovereenkomst waarin wel een verlengde termijn voor de werknemer was opgenomen, maar waarin niets werd gezegd over de voor de werkgever geldende verlenging van de opzegtermijn. De werknemer
beriep zich op ongeldigheid van de voor hem geldende verlenging. De werkgever meende dat volgens de wettelijke regeling voor hem het dubbele van de termijn voor de werknemer gold. Het hof was van oordeel dat de arbeidsovereenkomst een eenzijdige verlenging
van de opzegtermijn inhield. Omdat een eventuele verlenging van de opzegtermijn voor de werkgever niet was vastgelegd, kon de werknemer een beroep doen op de vernietigbaarheid van de (eenzijdige) verlenging van zijn opzegtermijn. Het hof honoreerde dat beroep.
Voor de werknemer gold de wettelijke opzegtermijn van één maand.