De btw-richtlijn van de EU bevat een vrijstelling voor diensten en leveringen van goederen die samenhangen met maatschappelijk werk en sociale zekerheid. Van de vrijstelling zijn uitgesloten de leveringen en diensten die niet noodzakelijk zijn voor het verrichten
van de vrijgestelde handelingen. De vrijstelling is niet van toepassing op een uitzendbureau dat zorgpersoneel ter beschikking stelt aan zorginstellingen die wel onder de vrijstelling vallen.
Dat blijkt uit het antwoord van het Hof van Justitie EU op prejudiciële vragen van het Duitse Bundesfinanzhof. Het Bundesfinanzhof had vastgesteld dat het uitzendbureau zelf geen zorginstelling exploiteerde, zodat de vrijstelling naar de tekst van de bepaling
niet van toepassing was. Omdat het Bundesfinanzhof vond dat de diensten van het uitzendbureau nauw samenhingen met maatschappelijk werk en sociale zekerheid, sloot het niet uit dat het uitzendbureau toch recht had op de vrijstelling van omzetbelasting.
Volgens het Hof van Justitie EU is het in beginsel aan de lidstaten om te bepalen of een organisatie kan worden erkend als instelling van sociale aard. De Duitse wetgever heeft uitzendbureaus die personeel ter beschikking stellen van zorginstellingen, niet
erkend als instellingen van sociale aard. Daarom is de vrijstelling van omzetbelasting niet rechtstreeks van toepassing op het personeel van een uitzendbureau.
Het Hof van Justitie EU oordeelt verder dat de terbeschikkingstelling van werknemers als zodanig geen dienst van algemeen belang in de sociale sector vormt. Ook gediplomeerd zorgpersoneel dat zijn diensten rechtstreeks ten behoeve van hulpbehoevenden verstrekt
kan niet worden aangemerkt als instelling van sociale aard.