Het voordeel dat een werknemer heeft wanneer hij een auto van zijn werkgever privé mag gebruiken vormt loon in natura. Het voordeel wordt gesteld op een percentage van de catalogusprijs van de auto. Dat bedrag wordt bij het loon geteld. De hoogte van het
percentage is afhankelijk van de CO2-uitstoot van de auto. Die differentiatie in bijtelling is geen vorm van verboden ongelijke behandeling, omdat er een objectieve rechtvaardiging voor bestaat, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad kwam tot dit oordeel in procedure waarin een werknemer de toegepaste bijtelling voor het privégebruik van de auto op een aantal gronden bestreed. Zo meende hij dat de wetgever, nadat hij de bevoegdheid om nadere regels te stellen had gedelegeerd,
niet meer zelf die gedelegeerde bevoegdheid mocht uitoefenen. Dat standpunt is niet juist. De formele wetgever kan een gedelegeerde regelgevende bevoegdheid ook weer zelf uitoefenen zonder de delegatiebepaling te herroepen of zonder een uitdrukkelijk voorbehoud.
Daarnaast voerde de werknemer aan dat er voor de verschillen in percentage van de bijtelling sprake was van een ongeoorloofde ongelijke behandeling. Voor het privégebruik van de auto maakt het immers niet uit of de auto al dan niet zuinig is. Volgens de
Hoge Raad vormt de gedachte om het gebruik van een minder milieubelastende auto te stimuleren een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling.