Wanneer een werkgever aan een werknemer een auto ter beschikking stelt die ook privé gebruikt mag worden, moet de werkgever rekening houden met een bijtelling voor privégebruik van de auto. De bijtelling wordt verminderd met de vergoeding die de werknemer
betaalt voor privégebruik. Er hoeft geen bijtelling te worden gedaan als blijkt dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt.
De Belastingdienst legde een naheffing loonbelasting op over de jaren 2006 en 2007 aan een werknemer die geen rittenregistratie had bijgehouden voor de auto van de zaak. Op verzoek van de werknemer had de Belastingdienst in 2006 een verklaring geen privégebruik
afgegeven. Werkgever en werknemer waren een voorwaardelijke vergoeding voor het privégebruik van de auto overeengekomen. De werknemer hoefde alleen een vergoeding te betalen wanneer onherroepelijk kwam vast te staan dat er wel een bijtelling voor privégebruik
moest plaatsvinden. In dat geval zou de vergoeding in rekening-courant tussen werkgever en werknemer worden verwerkt.
Volgens de Hoge Raad hoeft een vergoeding die in mindering op de bijtelling komt niet in het betreffende loontijdvak of boekjaar te zijn betaald. Waar het om gaat is dat de vergoeding verschuldigd is. De werkgever moet loonbelasting inhouden op het tijdstip
waarop het loon wordt genoten. De in een aangiftetijdvak ingehouden belasting moet de werkgever binnen een maand na afloop van dat tijdvak op aangifte afdragen. Met vergoedingen voor privégebruik kan in een aangiftetijdvak alleen rekening worden gehouden als
deze in het betreffende tijdvak onvoorwaardelijk verschuldigd zijn geworden. Met een voorwaardelijk verschuldigde vergoeding kan geen rekening worden gehouden.