Winstcorrectie mag naar herinvesteringsreserve

Bron: Hoge Raad | 29-09-2016

Ondernemers kunnen de belastingheffing over de boekwinst bij verkoop van een bedrijfsmiddel uitstellen door de vorming van een herinvesteringsreserve. Voorwaarde is dat de ondernemer het voornemen moet hebben om tot herinvestering van de opbrengst over te
gaan. Transacties tussen een BV en haar aandeelhouders moeten op zakelijke voorwaarden plaatsvinden. Wanneer dat niet het geval is kan de Belastingdienst de winst van de BV corrigeren en het voordeel dat de aandeelhouders met de transactie hebben verkregen
als een uitdeling van winst belasten.

Een BV verkocht in 2005 een aantal panden aan haar dga en aan zijn kinderen voor bedragen die lager waren dan de WOZ-waarden. Nadat de inspecteur bij een boekenonderzoek van deze feiten op de hoogte was gekomen legde hij een navorderingsaanslag op aan de
BV. Volgens de rechtbank mocht de inspecteur belasting navorderen, omdat hij de beschikking had over het daarvoor vereiste nieuwe feit. Er had voor het opleggen van de definitieve aanslag Vpb 2005 overleg met de BV plaatsgehad maar daarbij was niet aan de
orde gekomen dat de verkoop van de panden een transactie tussen gelieerde partijen betrof. De vraag in de aangifte Vpb 2005 naar transacties met gelieerde partijen was met "nee" beantwoord. De rechtbank vond de door de inspecteur aangebrachte winstcorrectie
niet te hoog, gelet op de overgelegde taxatierapporten.

De BV wilde de hoger vastgestelde boekwinst op de panden toevoegen aan de herinvesteringsreserve die zij na de verkoop van de panden had gevormd. Dat stonden de rechtbank en, in hoger beroep, het gerechtshof niet toe. De BV heeft genoegen genomen met een
te lage prijs. Voor het bedrag van de winstcorrectie kan zij geen herinvesteringsvoornemen hebben gehad aan het einde van het boekjaar 2005. Het bestaan van een herinvesteringsvoornemen is een voorwaarde om een herinvesteringsreserve te kunnen vormen.

De Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de Advocaat-generaal. Daaruit blijkt dat de aanwending van de verkoopopbrengst van een bedrijfsmiddel een aanwijzing kan vormen voor het bestaan van een voornemen tot herinvestering. Ook wanneer de opbrengst niet
voor herinvestering beschikbaar is, kan er een voornemen tot herinvestering bestaan, zij het met andere middelen. De enkele constatering dat de BV de bedoeling had om de dga en zijn kinderen te bevoordelen leidt er niet toe dat de BV geen voornemen tot herinvestering
had. Het hof had zijn oordeel op dat punt nader moeten motiveren.

De Hoge Raad merkt op dat, wanneer bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel een uitdeling van winst wordt geconstateerd, de overdrachtsprijs wordt gesteld op de waarde in het economisch verkeer. Dan ligt het voor de hand om ook voor het begrip opbrengst
voor de toepassing van de herinvesteringsreserve uit te gaan van die hogere waarde. Met dit oordeel komt de Hoge Raad terug op zijn tot nu bestaande opvatting.